Intelligentie
Wetenschappers beoordelen al duizenden jaren verschillen in vaardigheden tussen mensen. De eerste erkende systematische poging om intellectuele verschillen te meten werd in 1884 uitgevoerd door Francis Galton, een neef van Charles Darwin en een sterke voorstander van natuurlijke (geërfde) verschillen in capaciteiten.
In 1905 vroeg de Franse regering haar vooraanstaande wetenschappers, Alfred Binet en Theodore Simon om een test te ontwikkelen die intelligentie zou kunnen definiëren. De Franse overheid wilde kinderen met leermoeilijkheden identificeren, zodat speciale educatieve voorzieningen voor hen konden worden opgezet. Deze testen werden later beter bekend als de IQ-testen. Intelligentie werd door die testen gedefinieerd als het vermogen om goed te oordelen, goed te begrijpen en goed te redeneren.
Anderen suggereerden dat intelligentie een vermogen inhield om de essentie van een situatie te vatten en om adequaat te handelen in die situaties. Theoretici suggereerden dat intelligentie uit verschillende componenten of vaardigheden bestonden. Spearman stelde voor dat intelligentie bestond uit een algemene vaardigheid ‘g’ en een aantal geleerde vaardigheden of specifieke vaardigheden, die ‘s’ werden genoemd. Sommige van de specifieke of ‘s’ vaardigheden waren verbale vaardigheden, educatieve vaardigheden, mechanische en ruimtelijke vaardigheden.
“Intelligence, as a mental trait, is the capacity to make impulses focal at their early, unfinished stage of formation. Intelligence is therefore the capacity for abstraction, which is an inhibitory process” – L.L. Thurstone |
In 1938 was Louis Thurstone het oneens met wat hij ‘het beperkte uitgangspunt van Spearman’ noemde en onderzocht in plaats daarvan de prestaties van studenten op 56 tests. Uit de verkregen gegevens bleken zeven factoren te zijn geïdentificeerd die ten grondslag zouden liggen aan menselijke intelligentie.
|
Raymond Cattell suggereerde verder dat de structuur van intelligentie moet worden beschouwd in termen van twee factoren:’vloeibare’ en ‘gekristalliseerde’ intelligentie. De aspecten van intelligentie die kunnen worden verbeterd door middel van onderwijs of training, de geleerde vaardigheden die hierboven zijn beschreven, noemde hij ‘vloeibare’ intelligentie om hun meer dynamische aard aan te geven. ‘Gekristalliseerde’ intelligentie is de component van intelligentie die meer rigide zou zijn en minder waarschijnlijk verandert als gevolg van opleiding of ervaring.
“Intelligence is how well an individual deals with environmental changes throughout their lifespan.” – Sternberg |
Robert Sternberg’s 1985 model nam een meer cognitieve benadering van intelligentie om aspecten van eerdere multi-component theorieën te integreren in een samenhangend geheel. Sternberg suggereert dat intelligent gedrag het resultaat is van drie verschillende aspecten van menselijke intelligentie:
Sternberg dacht dat, hoewel de basiscomponenten voor de informatieverwerking hetzelfde waren, verschillende contexten en verschillende taken verschillende soorten van intelligentie vereisen.
Tot slot is Howard Gardner’s theorie van meervoudige intelligentie gebaseerd op een neuropsychologische analyse van de vaardigheden van een individu en zijn hersenfuncties. Door onderzoek te doen naar de soorten moeilijkheden die kunnen ontstaan door hersendisfuncties of -schade, beweerde Gardner zeven verschillende soorten intelligentie te hebben geïdentificeerd:
|